
Twee volken, één stamvader, het Abrahamitisch verbond en het eerstgeboorterecht
Nog nooit tevoren heeft de oorlog in het Midden-Oosten, tussen Israël en de Palestijnse verzetsorganisatie Hamas, zoveel internationale aandacht getrokken en tongen in beweging gebracht. Het is dan ook de eerste keer sinds de Joods-Arabische oorlog in 1948 dat het conflict in verhevigde mate is losgebarsten op 7 oktober 2023 met een aanval van Hamas op Israël. Het aantal dodelijke slachtoffers loopt snel op. Het is vooral het menselijke leed – de schending van humanitaire en mensenrechten – dat kenmerkend is bij vooral burgerslachtoffers aan beide zijden die aan het geweld worden blootgesteld.
Tekst Wilfred Leeuwin
Beeld AFP/thecable.ng
In dit historische conflict voeren geweld, onderdrukking en daaruit het menselijke leed de boventoon. Echter, deze zijn slechts de verschrikkelijke uitvloeisels van de kern van het werkelijke probleem. Om het kernvraagstuk waaruit dit conflict is ontstaan, goed te kunnen en willen begrijpen zal een feitelijke en onafhankelijke positie moeten worden ingenomen over de meer historische, maar ook religieuze aspecten waar dit conflict niet van is bespaard. Immers, het gaat om twee grote religieuze – Joodse en (sinds de zevende eeuw) Islamitische – entiteiten met een gemeenschappelijke stamvader.
“Beide volken claimen zowel het eerstgeboorterecht en daarmee ook de soevereiniteit over het beloofde land”
Het gaat ook niet om twee verschillende mensenrassen, waardoor onterecht het idee zou kunnen ontstaan dat er sprake is van een etnische strijd of etnische zuivering van het ene op het andere ras. Het conflict begint, hoewel dat een belangrijk historisch meetmoment is, ook niet bij het oprichten van de staat Israël in 1948, maar zelf duizenden jaren terug – 3000 vóór Christus – met het ontstaan van deze beide volkeren.
Metahistorisch
Naast de feitelijke historie bestaat er in de wetenschap ook het begrip meta historie, wat zoveel betekent als een beschouwing van de geschiedenis achter de geschiedenis. In dit specifieke geval gaat het om de historische subjectieve feiten en belevenis van Joden en Arabieren, waarbij de onzichtbare geestelijke, ofwel bovennatuurlijke wereld, invloed heeft (gehad) op de loop van de geschiedenis.
Dat het conflict tussen Joden en Arabieren complex is en voor velen onbegrijpelijk, komt vooral door het niet kennen, ontkennen en ontwijken van deze meta historie, omdat met name historici, sommige wetenschappers, journalisten en ook atheïsten ‘gedwongen’ rekening moeten houden met gebeurtenissen die zij niet kunnen bevatten. Het is voor hen aannemelijker af te gaan op wat tastbaar en met het oog waarneembaar is, in plaats van rekening te moeten houden met en erkenning te geven aan een bovennatuurlijke of Goddelijke entiteit.
Echter, in de meta historie ligt wel de oorsprong van het onderhavige probleem, zoals het in wezen door de beide volkeren wordt beleefd. Overigens, het is niet alleen een religieuze belevenis van en door deze twee religieuze entiteiten, maar is gebaseerd op wat is vastgelegd in de heilige boeken van zowel christenen en Joden (de Bijbel) – voor de Jood het Oude Testament – en de Koran, het heilige boek van de islam.
In wat hierna volgt, zal blijken dat het conflict alles te maken heeft met het eerstgeboorterecht dat door zowel Joden als Arabieren wordt geclaimd. Maar ook met de soevereiniteit van het gebied dat eerst Kanaän heette, daarna in zijn geheel Palestina werd en daarna, vanaf de oprichting van de Joodse staat in 1948, voor een deel door de Joden Israël wordt genoemd.
Abrahamitisch verbond
Overleveringen uit de Joodse en Arabische beschaving, later het Islamitische geloof, leren – en zoals beide volkeren zelf afzonderlijk claimen – dat Joden en Arabieren voort zijn gekomen uit één stamvader: Abram (later Abraham voor Joden en Christenen) ofwel Ibrahim genoemd door de Arabieren. Ook Christenen hebben Abraham als stamvader, maar dan door het geloof, zoals staat vermeld in het Nieuwe Testament van de Bijbel.
In zowel de Joodse leer, het christelijke alsook het islamitische onderwijs, wordt onderwezen dat Abram/Ibrahim een inheemse nomaad is geweest afkomstig uit de plaatst Ur, die geografisch ligt in het huidige Irak. Abram werd volgens de leer of overleveringen van deze religiën door God geroepen uit Ur, waar hij afstand moest doen van het polytheïsme (meer goden dienst) van zijn voorvaderen. In die periode stond het occulte met name symbool voor de mensheid in met name de gebieden die nu bekend staan als het Midden-Oosten of ook de oorsprong van de christelijke, Joodse en Arabische beschaving.
God leidde Abram zelf naar de plek die toen Kanaän werd genoemd en deed hem daar de volgende belofte, waar christenen, Joden en Arabieren in de kern naar terug verwijzen en waar hun geloof mede op is gegrondvest. “Ik zal u gans zeer vruchtbaar maken”, sprak God tot Abraham. “En Ik zal u tot volken stellen en koningen zullen uit u voortkomen. En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God, en uw zaad na u. En Ik zal u, en uw zaad na u, het land van uw vreemdelingschappen geven, het gehele land Kanaän, tot eeuwige bezitting; en Ik zal hun tot een God zijn.” (Genesis 17: 6, 7)
Twee zonen
In Kanaän verwekt Abraham twee zonen; later volgde meerdere kinderen. Eerst Ismaël, geboren uit de Egyptische vrouw Hagar. Zij was, volgens Islamitische overleveringen, de dochter van een Farao die haar als bezit (huisslaaf of bediende) had gegeven aan Abraham. Dit gebeurde tussentijds, toen Abraham met zijn vrouw, Sara, tijdelijk naar Egypte was verhuisd, nadat er een hongersnood was uitgebroken in Kanaän. Daarna, veertien jaar later, kwam de tweede zoon Izak (Isaak), geboren uit Sara, die in feite onvruchtbaar en op hoge leeftijd was.
Geen van beide zonen wordt in de Bijbel noch in de Koran ontkend. Echter, het grote probleem – het huidige conflict – is wel het antwoord op de vraag op welke van deze twee zonen de Abrahamitische belofte van toepassing is. Volgens de Arabieren is dat Ismaël omdat hij de eerstgeborene is van Abraham en veertien jaar lang zijn enige zoon is geweest. Volgens Joden en christenen is dat Izaak. Hij zou het beloofde kind zijn uit het verbond, uit een gelovig en rechtmatig huwelijk tussen Abraham en Sarai.
Christenen en Joden houden vast aan wat in het Bijbelboek Genesis staat vermeld: “Voorwaar, Sara, uw vrouw, zal een zoon baren, en gij zult zijn naam noemen Isaak; en Ik zal Mijn verbond met hem oprichten, tot een eeuwig verbond voor zijn zaad na hem. En aangaande Ismaël heb ik u verhoord: zie, Ik heb hem gezegend, en zal hem vruchtbaar maken, en hem gans zeer vermenigvuldigen; twaalf vorsten zal hij gewinnen, en Ik zal hem tot een groot volk stellen. Maar Mijn verbond zal Ik met Izak oprichten, die u Sara op deze gezette tijd in het andere jaar baren zal.” (Genesis 17:19). Volgens de Joden is in dit Bijbelgedeelte, uit hoogmoed en misleiding de naam Isaak vermeld en niet dat van Ismaël.
“In dit historische conflict voeren geweld, onderdrukking en daaruit het menselijke leed de boventoon”
Zowel christenen en Joden enerzijds als Arabieren anderzijds verwijst in hun heilige geschriften naar het merkwaardige voorval, waarbij hun stamvader Abram/Ibrahim, door God om zijn geloof op de proef werd gesteld en werd gevraagd zijn zoon te offeren. Ook hier is de vraag om welke zoon het gaat van belang in het huidige conflict tussen Joden en Arabieren.
In de Bijbel wordt deze zoon bij naam genoemd, namelijk Isaak, het kind van de belofte in het verbond dat met Abraham is gesloten. In de Koran (Soera 37, 100 107) staat dit verhaal ook opgetekend, maar wordt er geen naam genoemd om welke zoon het gaat. Echter, in de Islamitische traditie wordt er wel vanuit gegaan dat het om Ismaël, de latere stamvader van de Arabieren, gaat.
Uit deze traditie komt ook het jaarlijkse Offerfeest van de islam. Uit zowel de Koran als de Bijbel blijkt dat de haat tussen Joden en Arabieren en de twist om het eerstgeboorterecht al begint wanneer Sarai bij Abraham erop aandringt dat hij Hagar wegstuurt, terug naar Egypte, waardoor Ismaël niet in aanmerking kan komen voor de erfenis.
Twee volken
In beide heilige geschriften, de Koran en met name in de Bijbel, wordt veel verteld over het nageslacht van Abraham, waaruit Ismaël en Isaak zijn voortgekomen. De twee zijn, afzonderlijk van elkaar, groot gebracht, maar hebben wel samen hun vader, Abraham, begraven. Beiden krijgen vele nakomelingen en worden de stamvaders van Joden en Arabieren.
Hoewel in de oudheid hun nakomelingen veel met elkaar hebben getwist, kennen deze volkeren ook tijden waar zij vredig met elkaar hebben geleefd tot zelf samenwerkingsverbanden zijn aangegaan. De oudste zoon van Isaak, Ezou, trouwde ook nog met een dochter van Ismaël.
Met Abraham begon het Monotheïsme, dat werd overgebracht op zijn beide zonen. Evenwel was dat bij de nakomelingen van Ismaël iets anders. Zij dienden nog altijd afgoden, maar werd een God beschouwd werd als oppergod. Het latere Islamitische geloof waar echt het Monotheïsme werd beleden, kwam veel later, met de openbaringen van de profeet Mohammed, als grondlegger van het islamitische geloof. Tot die tijd werden volgens de Islamitische leer de Arabieren onwetend genoemd. Pas na het overlijden van de profeet in 632 werd in het jaar 644 tot het jaar 656 een begin gemaakt met het schrijven van het heilig boek (Koran) van de Islam.
Hoewel de juiste datering voor het ontstaan van de Hebreeuwse Bijbel/Joodse wetten (Oude Testament), door verschillende wetenschappers verschilt, kan worden aangenomen dat dat tussen de negende en vijftiende eeuw vóór Christus heeft plaatsgevonden, na de uittocht van het Joodse volk uit Egypte. Deze uittocht wordt door het Islamisme, niet te verwarren met het Islamitische geloof, ontkend alsook de Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog. (Het verhaal van de uittocht in de Bijbel sluit niet aan op historische feiten en komt nergens voor in Egytische geschriften).
Het Arabische volk heeft zich, middels oorlogen, handel, slavernij en veldtochten ontwikkeld tot een groot volk over vrijwel alle werelddelen. Het Joodse volk dat vrijwel constant in Kanaän heeft vertoefd, werd na een oorlog met het oude Egypte in slavernij weggevoerd naar dat land. Bijkans vierhonderd jaar later keerde het terug nadat het volgens de Bijbelse overleveringen door de Leviet Mozes terug werd gebracht.
Na een rijk, maar vaak onrustig bestaan in Kanaän, voor een periode van bijkans drieduizend jaar, kwamen de Joden in opstand tegen de toen Romeinse overheersers en werd een groot deel van hen in 66 vóór Christus, uit het gebied verbannen. Dit wordt ook de Joodse diaspora genoemd. Delen van het volk vluchtte naar onder meer Europese, Aziatische, het Noord-Amerikaanse contingenten en Afrika.

Twist over de soevereiniteit van het beloofde land
Arabieren en Joden zijn het – onafhankelijk van elkaar – eens dat zij voort zijn gekomen uit respectievelijk Ismaël en Izaak. Beiden zijn geboren in Kanaän uit de stamvader Abram, die zelf afkomstig was uit Ur, een inheemse plaats in Irak. Dit gegeven maakt het gemakkelijk te stellen dat het beloofde land, Kanaän uit de Abrahamitische belofte, van oorsprong aan de Arabieren noch aan de Joden heeft toebehoord.
Tijdens de Joodse diaspora woonden in Kanaän slechts een klein aantal Joden. Het land werd grotendeels bewoond door verschillende Arabische volkeren en heette toen Palestina. Al tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog ontstond bij de Joodse diaspora het verlangen terug te keren naar Palestina.
Het verlangen naar een eigen Joodse staat wordt het Zionisme genoemd. Dit werd ingegeven door de grote verdrukking en Jodenvervolging in Europa en anderzijds de vrees dat de Joodse cultuur, als gevolg van assimilatie (vermenging met andere culturen) zou verdwijnen. Uit dat verlangen werd toen de ‘World Zionist Organization’ opgericht.
Brits mandaat over Palestina
Van 1516 tot 1915 behoorde Palestina bij het Ottomaanse rijk. Daarna, als gevolg van een oorlog tussen dit rijk en het Britse rijk, kwam het gebied onder Brits mandaat. Rusland en Frankrijk waren in die strijd bondgenoten van de Britten. Zo kwam er een verdeling van het Ottomaanse rijk.
Bij die verovering zegden de Britten de Arabieren steun toe voor het vestigen van een eigen onafhankelijke staat, echter niet in Palestina. Dat werd toegezegd aan de Joodse Zionistische beweging voor het stichten van een Joodse staat. De verschillende Arabische gebieden werden verdeeld tussen het Britse rijk en Frankrijk.
Onder gedeeltelijke bescherming van de Britten trokken toen al Joodse families – al dan niet georganiseerd – terug naar Palestina. Hoewel de Arabieren hier tegen waren, werden de Joodse immigranten deels geaccepteerd en werd hen zelf land te koop aangeboden. Het Britse rijk, dat onder politieke druk stond vanwege de spanningen in Europa, beperkte langzaam aan de terugkeer van Joden naar Palestina.
De Britse ambassadeur Walter Guinness (zoon van de bekende bierbrouwer Guinness), die Egypte als standplaats had met gezag over het Midden-Oosten, dus ook Palestina en Afrika, vond dat Joden en Arabieren vredig naast elkaar konden wonen in Palestina. Dit idee was tegenovergesteld aan wat in 1942 tijdens de Biltmore-conferentie was besloten, dat heel Palestina een Joodse staat moest worden. Guinness werd in 1944 vermoord door de Joodse terreurbeweging Lechi, terwijl het idee van een tweestatenoplossing wel aansloeg bij de Joodse Zionistische beweging en ook binnen de Verenigde Naties.
In 1946 was de Jood David Ben Gurion de leider van de Zionistische beweging. Er werd flink gelobbyd bij wereldleiders om in te stemmen met de oprichting van een Joodse staat in Palestina. Het jaar daarop liep het Britse mandaat over Palestina ten einde en werd het overgedragen aan de Verenigde Naties. Die kwamen datzelfde jaar nog – op 29 november 1947 – met resolutie 181, waarin was opgenomen een verdelingsplan van Palestina voor een Joodse en Palestijnse staat.
Voor de Joodse Zionistische beweging was dat eindelijk een doorbraak en werd het voorstel al snel geaccepteerd, mede omdat de verdrukking in Europa toenam en het gevaar van assimilatie groter werd. In het plan werd 56 procent van het grondgebied toegekend aan 650.000 joden in Palestina, terwijl 42 procent werd toegewezen aan de meer dan één miljoen Palestijnen die er woonden.
Jeruzalem, dat als heilige plaats en hoofdstad door beide volkeren werd geclaimd en de aanleiding was voor de vele conflicten tussen partijen, zou onder bestuur blijven van de VN. De Palestijnse leiders hebben deze verdeling niet geaccepteerd; niet zozeer om de oneerlijke verdeling maar als een onwettige inbreuk op hun inheems recht te beschikken over het hele Palestijns gebied. Palestina moest volgens hen volledig een Arabische eenheidstaat worden. Joden mochten er wonen en zoveel Jood zijn als ze maar wilden, maar dan onder Palestijns bestuur. Intussen weten we dat net het omgekeerde nu gebeurt.
Joods-Arabische Oorlog
Ook de Arabische Liga, opgericht in 1945 en toen bestaande uit 22 Arabische landen, verwierp het verdelingsplan van de Verenigde Naties. Deze liga had eerder, in september 1947, de Arabische wereld opgeroepen in opstand te komen tegen een eventuele verdeling van het land. Die opstand zou gesteund worden met financiën, manschappen en wapens.
Tijdens een algemene vergadering van de VN waarschuwde de Egyptische vertegenwoordiger dat pogingen van de VN om Palestina op te delen, zouden resulteren in een ongekend bloedbad. Binnen de Arabische wereld deed de Arabische leider Azzam, die overigens door de Jood David Ben Gurion werd gerespecteerd, de uitspraak dat het er niet toe deed hoe groot de Joodse strijdkrachten waren, omdat zij in de zee zouden worden geveegd door de Arabieren.
Dat jaar (1947) nog werd in Palestina eenzijdig de Joodse staat Israël uitgeroepen en werd David Ben Gurion de eerste president. In 1948 werd de VN-resolutie aangenomen. Meteen de volgende dag brak de Joods-Arabische Oorlog uit. Alle omliggende Arabische landen mengden zich in de strijd om de Arabieren in Palestina te ondersteunen.
De oorlog duurde tot juli 1949. Niet de Palestijnse Arabieren en hun bondgenoten, maar Israël won de oorlog. Bij die overwinning bezette Israël naast de door de VN toegewezen 56 procent ook nog 22 procent van Palestina dat in de resolutie aan de Arabieren was toegewezen. Deze oorlog kenmerkte zich door vele terreurdaden van zowel de Palestijnse Arabieren als de Joden. De Joden, die meer waren georganiseerd en tijdens een periode van staakt-het-vuren zich hadden voorzien van wapens, gingen strategisch te werk en zetten georganiseerde terreurgroepen in die ware slachtingen verrichtten.
Conclusie
Het is duidelijk dat de strijd om Palestina niet slechts een politieke is, maar diepere achterliggende gronden heeft. Die gronden voeren terug naar het ontstaan van de beide volken uit een stamvader aan wie een eeuwige belofte is gedaan en met wie een verbond is gesloten.
Beide volken claimen zowel het eerstgeboorterecht en daarmee ook de soevereiniteit over het beloofde land. Een oplossing voor het conflict is niet gemakkelijk te vinden. Ook is duidelijk dat geen van beide partijen bereid is in te stemmen met een tweestatenverdeling, dus een Joodse en een Palestijnse staat voor Arabieren in Palestina.
De nu Joodse staat Israël is intussen een militaire grootmacht geworden, die ook nog kan rekenen op steun van het westen (West-Europa en de Verenigde Staten). Palestijnen, die geen Jood zijn, hebben vrijwel geen rechten.
Van Arabische zijde zijn in de loop van de tijd, na de oorlog, naast andere verzetsbewegingen, twee belangrijke verzetsorganisaties in het leven geroepen met ook nog politiek gezag. Dat zijn de Palestijnse verzetsorganisatie (PLO) en Hamas, met als hoofdzakelijk doel Israël van de kaart te vegen. Hamas heeft twintig jaar terug op gewelddadige manier het gezag in het door Israël bezette deel (de Gazastrook) overgenomen, maar werd wel erkend door de Palestijnen.
Het geweld aan beide zijden zal, zoals het er uit ziet, nog lange tijd duren. Bijbelse als Islamitische overleveringen geven wel een indicatie van hoe dit conflict zal aflopen. Echter, dat zijn pure profetische en religieuze voorspellingen die hier, juist om die reden, buiten beschouwing worden gelaten.